Projecten; wat is het en waar moet je rekening mee houden?

Bent u wel eens actief betrokken geweest bij de uitvoering van een of meerdere projecten? Kunt u nog terughalen hoe u in de start tegen het project aankeek? Voor mensen die vanuit hun werkachtergrond het onderwerp van het project (goed) kennen, is het vaak een warm welkom in een bekend huis.

Je ervaring in het onderwerp geeft je een vliegende start met ook diverse aannames die je vanuit je eigen kennis makkelijk maakt. Dat andere mensen met eventueel veel minder ervaring die aannames niet begrijpen of bijvoorbeeld heel anders zien, kan voor jou niet meteen duidelijk zijn. Voor effectieve project- beheersing of project control is aandacht voor die start onder andere al heel belangrijk.

Projecten kennen per definitie onzekerheid. Als u als aannemer voor de vierhonderdste keer een standaard doorzonwoning bouwt, noemt u die activiteit misschien een project, maar is het qua type werk uiteraard meer standaard productie. De uitvoering van een project is dus (als het een echt project is!) niet uit een standaard handboek te halen. Er zijn onzekerheden en er moeten meerdere beslissingen worden gemaakt. Die onzekerheid begint al met de start van het project, zoals hierboven beschreven.

 

Hebben alle betrokkenen bij de start van het project min of meer hetzelfde beeld van het onderwerp, de uitgangspunten, de relevante kennis en de weg naar het eerste projectdoel?

Een uitgebreid projectplan of zoals steeds meer wordt gebruikt, een business case kan zeker helpen. Maar waar u op bedacht moet zijn is dat de verschillende benaderingen of verschillende insteken die inhoudelijk betrokkenen bij een project kunnen hebben ook later in de projectuitvoering een rol kunnen spelen.

Een belangrijk onderdeel van effectieve project control is dan ook het beheersen van de verschillende zienswijzen van de relevante betrokkenen. Check op meerdere momenten of de neuzen nog in dezelfde richting staan omtrent doel, weg, aanpak en keuzes in het project. En niet alleen in de start!

Door Rob Schapink,
Werkzaam geweest als (universitair) docent op het gebied van Control, Management Accounting, Management & Organisatie, Finance for non-financials, Financial Accounting aan de Erasmus Universiteit, Universiteit van Amsterdam, Nyenrode, Rotterdam School of Management, Avansplus en vele andere instellingen.


5-daagse opleiding Project Control

voorkant_project_controlRob Schapink is hoofddocent van de 5-daagse opleiding Project Control. De opleiding is bedoeld voor iedereen die vanuit ondersteuning, rapportage en/of eindverantwoordelijkheid wordt aangesproken op projectvoortgang en – resultaten.
Meer informatie over de opleiding vindt u op de website van de opleiding Project Control.

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]

Prinsjesdag: waar blijft de eenvoud?

Auteur: Mr. P.A. Flutsch

Inleiding

Op de 200e Prinsjesdag, dinsdag 16 september 2014, presenteerde de Regering de Miljoenennota, de Rijksbegroting en het Belastingpakket 2015. De fiscale maatregelen voor 2015 zijn opgenomen in twee wetsvoorstellen: het Belastingplan 2015 en de Wet modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Financiën de brief ‘Keuzes voor een beter belastingstelsel’ aan de Tweede Kamer aangeboden. In deze bijdrage worden de hoofdlijnen van de fiscale maatregelen voor 2015 besproken, waarbij tevens enige aandacht wordt besteed aan de toekomstige herziening van ons belastingstelsel.

Hoofdlijnen

Inkomstenbelasting

Met ingang van 1 januari 2015 krijgt de woningmarkt wederom een duwtje in de rug. Zo wordt de maximale periode voor de hypotheekrenteaftek op restschulden in art. 3.120a, eerste lid, Wet IB 2001 verlengd van 10 jaar naar 15 jaar na vervreemding van de eigen woning. Daarnaast wordt de driejaarstermijn van de renteaftrek voor de leegstaande, te koop staande voormalige eigen woning (art. 3.111, tweede lid, Wet IB 2001) of een leegstaande toekomstige eigen woning (art. 3.111, derde lid, Wet IB 2001) structureel gemaakt. Dat geldt ook voor de herleving van de hypotheekrenteaftrek na verhuur van een voormalige eigen woning in de zin van art. 3.111, tweede lid, Wet IB 2001.

Op 20 januari 2014 hebben de Staatssecretarissen van Financiën en van Sociale Zaken via een novelle de zogenaamde nettolijfrente gepresenteerd, waarbij voor een inkomen vanaf € 100.000 een vrijwillige oudedagsvoorziening kan worden opgebouwd uit het netto-inkomen. De waarde van de aanspraak uit de nettolijfrente wordt vrijgesteld in box 3, terwijl ook de uit de aanspraak voortvloeiende uitkeringen niet in box 1 worden belast. Daarnaast zijn de premies voor de lijfrente niet aftrekbaar in box 1. Bij het Belastingplan 2015 is aangekondigd dat ingeval van een (gedeeltelijke) afkoop van een nettolijfrente alsnog een forfaitair bedrag in box 3 in aanmerking zal worden genomen. Er komt wel een tegenbewijsregeling.

Loonbelasting

De doelmatigheidsgrens van 30% in de gebruikelijkloonregeling van art. 12a Wet LB 1964 voor directeuren-grootaandeelhouders (DGA’s), als een zakelijk loon hoger is dan het wettelijk vastgesteld loon van € 44.000 (2014), wordt verlaagd naar 25%. Voor 2015 is voorzien in overgangsrecht. Het overgangsrecht houdt in dat het loon van de DGA in 2015 wordt gesteld op 75/70e van het loon in 2013, als dit loon in 2013 hoger was dan € 43.000 (2013), tenzij aannemelijk is dat het loon in 2015 op grond van de gebruikelijkloonregeling op een hoger of lager bedrag moet worden gesteld. Met ingang van 2015 geldt dat het in aanmerking te nemen loon tenminste wordt gesteld op het hoogste van de volgende bedragen: (1) 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking, (2) het hoogste loon van de overige werknemers van de (verbonden) vennootschap of (3) € 44.000.

De sinds 1 januari 2011 bestaande facultatieve werkkostenregeling (WKR) van art. 31, eerste lid, onderdeel f, Wet LB 1964 wordt met ingang van 1 januari 2015 verplicht voor alle werkgevers en op vijf punten aangepast. Ter financiering van deze aanpassingen wordt de vrije ruimte van art. 31, tweede lid, Wet LB 1964 verlaagd van 1,5% naar 1,2%. De aanpassingen van de WKR betreffen:

  • Introductie van het noodzakelijkheidscriterium;
  • Eenmalige toetsing van de vrije ruimte en jaarlijkse afrekening;
  • Introductie van een concernregeling;
  • Een gerichte vrijstelling voor branche-eigen produkten;
  • Vervallen van het onderscheid vergoedingen/verstrekkingen/terbeschikkingstellingen.

Vennootschapsbelasting

De belastingplicht voor de vennootschapsbelasting van overheidsondernemingen stond al langere tijd in de belangstelling in verband met de mogelijke concurrentieverstoring door de verschillen in behandeling tussen de activiteiten van publieke (vaak onbelaste) en private (belaste) ondernemingen. Niet alleen is de belastingplicht vaak onderwerp van gesprek geweest in de Eerste en Tweede Kamer, maar ook de Europese Commissie verricht al geruime tijd onderzoek naar mogelijke staatssteun. Met de inleiding van een formele procedure op 9 juli 2014 gaf de Europese Commissie een duidelijk signaal af dat Nederland haast moest maken met de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen. Het is de bedoeling dat het wetsvoorstel met ingang van 1 januari 2015 in werking treedt en voor het eerst gaat gelden voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016. Het wetsvoorstel voorziet uitsluitend in de belastingplicht van zowel directe overheidsondernemingen (in Nederland gevestigde publiekrechtelijke rechtspersonen, niet zijnde de Staat) voor zover zij een onderneming drijven als indirecte overheidsondernemingen (onbeperkte belastingplicht voor privaatrechtelijke overheidslichamen in de vorm van BV/NV’s en beperkte belastingplicht voor privaatrechtelijke ondernemingsvormen in de vorm van stichtingen en verenigingen indien en voor zover zij een onderneming drijven). De vennootschapsbelastingplicht van andere belastingplichtigen blijft ongewijzigd, met uitzondering van private onderwijsinstellingen en academische ziekenhuizen die gebruik kunnen maken van specifieke vrijstellingen.

Eenvoud is niet eenvoudig

De laatste herziening van ons belastingstelsel dateert met de introductie van de Wet inkomstenbelasting 2001 alweer uit 2001. In zijn brief ‘Keuzes voor een beter belastingstelsel’ geeft de Staatssecretaris de volgende acht mogelijke keuzes voor een toekomstige herziening van het belastingstelsel:

  • Vereenvoudigen van de meest complexe regelingen;
  • Borgen van de toekomstige uitvoering van wet- en regelgeving;
  • Fiscale stimulering van ondernemers richten op innovatie en doorgroei;
  • Belastingdruk bij particulieren beter spreiden over de levensloop;
  • Verlagen van tarieven door snoeien in aftrekposten;
  • Verschuiven van belastingdruk van arbeid en ondernemen naar consumptie;
  • Verschuiven van belastingdruk van arbeid en ondernemen naar duurzaamheid;
  • Uitbreiden van het gemeentelijk belastinggebied.

Met name eerstgenoemde keuze springt daarbij in het oog. Wie herinnert zich niet de vervanging van het doorwrochte systeem van inkomsten uit vermogen in de inkomstenbelasting door de eenvoudige en robuuste heffing van de vermogensrendementsheffing (box 3) in 2001, waarbij het inkomen uit sparen en beleggen forfaitair wordt vastgesteld op 4% van de waarde van het vermogen? Dat deze eenvoudige en robuuste heffing in conflict komt met de realiteit, blijkt met name in de huidige periode van recessie waarbij sommige banken slechts 1% rente over spaartegoeden vergoeden, daar waar 4% wordt belast! Kennelijk is eenvoud nog niet zo eenvoudig! Vooralsnog blinken de nieuw geïntroduceerde wettelijke regelingen zoals de nettolijfrente en de gewijzigde werkkostenregeling bepaald niet uit door hun eenvoud. In dat kader is het veelzeggend dat de aangekondigde herziening van het belastingstelsel bij de algemene beschouwingen op de lange baan is geschoven.

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]

Uit de schaduw van de crisis

Miljoenenontbijt 2014, VNO-NCW Rijnland – Artikel door Pieter Lammers, CareerGuide

Gisteren deelgenomen aan het miljoenenontbijt, een initiatief van VNO-NCW Rijnland. Prachtig initiatief. Je krijgt eerst een mini college miljoenennota lezen van Kees Goudswaard, hoogleraar Toegepaste economie aan de Universiteit van Leiden waarna werknemers (Gijs van Dijk, dagelijks bestuur FNV) en werkgevers (Hans de Boer, voorzitter VNO-NCW) hun visie geven op het aangekondigde beleid.

De sprekers aanhorend is er aanleiding tot voorzichtig optimisme. Nederland boekt op vrijwel alle terreinen lichte groei realiseert. De consumptie neemt toe evenals de investeringen, de export en de koopkracht. Daarnaast is een omslag op de arbeidsmarkt waarneembaar en lijkt de huizenmarkt na het dieptepunt in de zomer van 2013 weer op te krabbelen. Kanttekening die hierbij wel gemaakt moet worden is dat de groeicijfers in negatieve zin afsteken tegen die van de eurozone en de eurozone op haar beurt het zorgenkindje is van de wereld.

Met succes dringt het kabinet het begrotingstekort terug. Teruggebracht naar de kern realiseert men dit door verhoging van de collectieve lasten. Het ontbreekt verder aan beleid om de economie een structurele impuls te geven en banengroei te realiseren. Juist in dat kader is het spijtig dat de belastinghervormingen op de lange baan zijn geschoven. Dat terwijl er een prima plan ligt van de commissie Van Dijkhuizen. Hervorming die volgens het CPB op termijn 140.000 nieuwe banen opleveren. Jammer dat politieke tegenstellingen zo verstikkend kunnen werken.

Verstikking van de economie

De Nederlandse economie analyserend zijn nog een aantal elementen te benoemen die een verstikkende werking hebben:

  • De overheid heeft jarenlang boven haar stand geleefd en wordt nu gedwongen daarop in te grijpen. Men snijdt in de uitgaven en verhoogt de lasten. Sinds 2002 is de lastendruk voor bedrijven en burgers toegenomen met € 35 miljard. Geen wonder dat de economie niet vooruit wil.
  • Door het instorten van de woningmarkt zijn burger armer geworden. Meer dan 1 miljoen gezinnen staan onder water met als gevolg dat ze tegen de klippen op sparen.
  • Banken hebben hun balans niet op orde en worden gedwongen hun buffers te verhogen.
    Winsten worden afgeroomd waardoor er minder overblijft om uit te lenen.
  • De lage rentestand brengt pensioenfondsen in de problemen. Men moet steeds meer geld aanhouden om de beloofde pensioenuitkeringen waar te maken. Gevolg premieverhoging en  korting op het pensioen. Kortom het huidige pensioenstelsel ontrekt meer geld aan de samenleving dan het er inpompt.
  • Het MKB ziet haar Eigen Vermogen verdampen, krijgt leningen lastiger rond en wordt daarmee terughoudender in het ontwikkelen van nieuwe initiatieven.

Hans de Boer pleit er voor de economie weer zuurstof te geven en een aantal hervormingen snel door te voeren. Het belastingstelsel is daar een van, maar hij opteert ook voor het aanpassen van het pensioenstelsel. ´Het kan niet zo zijn dat € 1.500 miljard van ons geld werkloos toekijkt.´

Tenslotte pleit de Boer voor een verdere flexibilisering van de arbeidsmarkt en koestert hij het instituut ZZP´er. ´Een zegen voor de arbeidsmarkt en de kraamkamer voor ondernemerschap. Verstik dat niet door het onder te brengen in een of ander collectief.´

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]

Verbetering van de werkkostenregeling: en nu gaan we er voor!

Bron: Nieuwsbrief Beloning & Belasting | nr 20141416

Inleiding

De staatssecretaris van Financiën heeft op donderdag 3 juli jl. onder de noemer ‘Verder met de werkkostenregeling’ de Tweede Kamer geïnformeerd over zijn voorstel de werkkostenregeling te verbeteren.

Na een lange voorgeschiedenis sinds de introductie van de regeling – te beginnen bij de kwalitatieve benadering van de tussenevaluatie in 2011, de kwantitatieve benadering van de evaluatie in 2012, de Verkenning in maart 2013 (Aan het werk met de werkkostenregeling) en de hierop volgende (internet-) consultatie van medio 2013 – lijkt met het onderhavige voorstel het sluitstuk van de werkkostenregeling nu eindelijk daar.

Zoals staatssecretaris Wiebes zelf ook aangeeft, komen de voorstellen niet alleen uit zijn eigen koker. Hij heeft immers ‘uitvoerig met vertegenwoordigers uit verschillende branches gesproken, enerzijds om goed kennis te kunnen nemen van de soms uiteenlopende belangen van de verschillende branches, anderzijds om hen deelgenoot te maken van de dilemma’s waar ik mee worstelde bij de verdere uitwerking van de WKR’. Zeker het overleg met bepaalde branches bleek een must. Nou was de praktijk door de jaren heen door de verschillende staatssecretarissen van Financiën weliswaar altijd gewaarschuwd voor de robuustheid van de regeling, voor sommige branches bleek de robuustheid wel erg groot.
Maar de systematiek van de werkkostenregeling is volgens de staatssecretaris goed en de bereidheid tot het toepassen ervan is aanwezig. Alleen dient er nog wat aan geschaafd te worden. Langer toepassen van het keuzeregime laat staan het definitief maken van het keuzeregime is geen optie aangezien dit de overheid volgens Financiën een slordige € 300 miljoen per jaar zal kosten.

Door de werkgevers uit de verschillende branches deelgenoot te laten zijn van het voorstel, staat niets meer een definitieve omarming van de werkkostenregeling in de weg. Nou ja, de Tweede en Eerste Kamer moeten nog wel hun zegen geven maar de kans dat die nog gaan dwarsliggen is waarschijnlijk niet zo groot.
De voorstellen nemen wij hierna graag met u door.

Voorstel

Beperkte introductie van het noodzakelijkheidscriterium

Het noodzakelijkheidscriterium zag al in de Verkenning van maart 2013 (‘Aan het werk met de werkkostenregeling’) het levenslicht. Uitgangspunt bij dit criterium is de gedachte dat het verstrekken, vergoeden en/of ter beschikking stellen van zaken waarvan de werkgever het nodig en noodzakelijk vindt dat zijn werknemers die voor hun werkzaamheden gebruiken, geheel buiten het loonbegrip vallen. De mogelijkheid dat een werknemer een bepaalde verstrekking ook voor privé kan gebruiken (en er dus sprake kan zijn van een privévoordeel) speelt hierbij geen rol meer. Wanneer een werkgever iets verstrekt zal dat in beginsel een zakelijke achtergrond hebben. Deze verstrekking zal naar maatschappelijke opvattingen in het algemeen dan ook niet als een belast loonvoordeel worden ervaren.

Op grond van deze zogenoemde ‘open norm’ is het in principe dan ook de werkgever die bepaalt of een vergoeding of verstrekking noodzakelijk is. Uitzonderingen daargelaten. In sommige gevallen zal het privévoordeel van een verstrekking immers dermate groot zijn dat het niet in de rede ligt deze buiten het belaste loonbegrip te houden. Als voorbeeld geeft Financiën bijvoorbeeld het ter beschikking stellen van een auto of woning. Dergelijk zaken zijn in principe altijd belast en kunnen niet met toepassing van het noodzakelijkheidscriterium buiten de heffing blijven.

Voor het verkrijgen van zekerheid over de fiscale kwalificatie van een vergoeding of verstrekking aan het personeel, zullen werkgevers zonodig in overleg met de eigen inspecteur moeten treden. Het opstellen van een algemene lijst met een (limitatieve) opsomming van zaken die zonder meer als noodzakelijk kwalificeren en daarmee geen belast loon vormen, leent zich niet voor een systematiek waarin de open norm als uitgangspunt geldt.
Het loonbegrip wordt met de introductie van het noodzakelijkheidscriterium op een andere wijze benaderd. Verstrekkingen en vergoedingen waarin een privévoordeel schuil gaat, worden niet meer tot het belaste loon gerekend. De praktijk zal zich deze nieuwe benaderingswijze eigen moeten maken waarbij de staatssecretaris nog wel wat uitvoeringsobstakels vermoedt. Daarom wordt het noodzakelijkheidscriterium vooralsnog alleen ingevoerd voor gereedschappen en computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur.

Voor met name deze laatste categorie lijkt de introductie van het noodzakelijkheidscriterium interessant. Nu heeft de praktijk immers nog te maken met het onderscheid tussen enerzijds computers en dergelijke apparatuur waarbij een zakelijkheidsnorm geldt van >90%, en mobiele communicatiemiddelen met een zakelijkheidsnorm van >10%. De discussie of een tablet met een scherm van meer dan 7 inch nu een communicatiemiddel is of een computer (de rechtspraak hierover even buiten beschouwing gelaten) zal met de introductie van het noodzakelijkheidscriterium waarschijnlijk verstommen. Wanneer een werkgever het vanuit zijn bedrijfsvoering noodzakelijk vindt dat zijn werknemers een tablet gebruiken, kan de tablet fiscaal vrij worden vergoed of verstrekt.

Uiteraard zullen er wel discussies ontstaan over de vraag of een tablet in voorkomende gevallen voor de bedrijfsvoering noodzakelijk zijn. Daarbij komen de herinneringen aan de aloude pc-privéregelingen naar boven. Deze faciliteit werd indertijd ook veelal opengesteld voor de gehele populatie werknemers waarbij het maar de vraag was of alle deelnemers het zakelijke gebruik konden waarmaken. Werknemers die op grond van hun werkzaamheden niet of nauwelijks met computers van doen hadden, kwamen veelal ook in aanmerking voor deelname aan de pc-privéregeling van hun werkgever. Deze medewerkers moesten immers toch ook vanuit huis hun werkrooster kunnen inzien?

Onder het noodzakelijkheidscriterium liggen deze discussies mogelijk ook op de loer maar nu ten aanzien van het begrip ‘noodzaak voor de bedrijfsvoering’. Standpunt van de staatssecretaris daarbij lijkt wel te zijn het uitgangspunt van de redelijk handelende werkgever. Een werkgever streeft in beginsel immers naar een zo hoog mogelijke winst en voorzieningen die geen bijdrage zullen leveren aan de winstgevendheid, zal een werkgever ook zoveel mogelijk achterwege laten. Andersom geredeneerd zou dan ook gesteld kunnen worden dat alle voorzieningen voor het personeel een zakelijke achtergrond hebben en daarmee onder het bereik van het noodzakelijkheidscriterium vallen. De Belastingdienst moet bij twijfel maar het tegendeel bewijzen. De werkgever kan bij twijfel natuurlijk ook vooraf het een en ander met de eigen loonheffingeninspecteur afstemmen.

Overigens is volgens staatssecretaris een kenmerk van het noodzakelijkheidscriterium dat het initiatief voor een voorziening in principe bij de werkgever ligt. De werkgever draagt financieel ook de last van de betreffende voorziening. Dit kan op gespannen voet staan met de cafetariaregelingen zoals die nu veelal bestaan. Het naar keuze van de werknemer uitruilen van brutoloon voor een (netto) onbelaste verstrekking of vergoeding voldoet (mogelijk) immers niet aan de hiervoor genoemde kenmerken van het noodzakelijkheidscriterium.
In de praktijk kan dit mogelijk betekenen dat gecafetariseerde telefoonregelingen – zoals bijvoorbeeld ChYD-projecten (Choose-Your-Device) waarbij werkgevers een data- en telefoniebundel van een provider afnemen en de werknemers een (smart)phone kunnen uitzoeken – niet volledig in lijn liggen met het uitgangspunt van het noodzakelijkheidscriterium. Zeker wanneer een medewerker voor deelname aan de regeling afziet van brutoloon.

Jaarlijkse afrekensystematiek

Voor de afrekening in het kader van de werkkostenregeling (bepalen vrije ruimte en het toetsen van de vergoedingen/verstrekkingen aan die ruimte) bestaan op dit moment naar keuze van de werkgever de volgende 3 methoden:

  1. de vrije ruimte wordt op basis van het voorafgaande kalenderjaar geschat en er wordt gedurende het lopende jaar getoetst. In het aangiftetijdvak en volgende tijdvakken waarin de geschatte vrije ruimte wordt overschreden, wordt het bedrag dat boven de vrije ruimte uitkomt in de aangifte verwerkt en tegen 80% eindheffing afgerekend. Na afloop van het jaar vindt een herrekening plaats op basis van de definitief vastgestelde vrije ruimte;
  2. de vrije ruimte wordt op basis van het voorafgaande kalenderjaar geschat en dit bedrag wordt gedeeld door het aantal loontijdvakken van het lopende jaar. Per loontijdvak wordt getoetst en wordt de overschrijding van de vrije ruimte in de aangifte verwerkt en tegen 80% eindheffing afgerekend. Na afloop van het jaar vindt een herrekening plaats op basis van de definitief vastgestelde vrije ruimte; en
  3. de vrije ruimte wordt per aangiftetijdvak van het lopende kalenderjaar vastgesteld aan de hand van de feitelijke loonsom van dat aangiftetijdvak. Per aangiftetijdvak van het lopende jaar wordt getoetst of de vergoedingen en verstrekkingen binnen de vrije ruimte blijven. Het bedrag dat per tijdvak boven de vrije ruimte uitkomt, wordt in de aangifte verwerkt en tegen 80% eindheffing afgerekend. Nog resterende vrije ruimte in een tijdvak kan niet worden doorgeschoven naar een volgend tijdvak en er vindt ook geen herrekening na afloop van het jaar plaats.

Op basis van het voorstel hoeven werkgevers nog maar eenmaal per jaar de fiscale gevolgen vast te stellen. De toets of de vrije ruimte wel of niet is overschreden, hoeft dus niet meer per aangiftetijdvak plaats te vinden. De eenmalige toets en afrekening ingeval van overschrijding van de vrije ruimte gebeurt na afloop van het jaar.
Weliswaar is dit een vermindering van administratieve lasten voor werkgevers maar dit zal waarschijnlijk slechts voor de wat kleinere werkgevers gelden. Grotere werkgevers zullen in verband met financiële verslaglegging toch lopende het jaar een gedetailleerd inzicht willen hebben in de vrije ruimte in combinatie met de vergoedingen en verstrekkingen die ten laste van deze vrije ruimte komen. Het pas inzichtelijk maken van de fiscale consequenties na afloop van het jaar is voor hen geen optie.
Het voorstel laat in het midden of naast de introductie van deze nieuwe afrekenmethode de huidige 3 afrekenmethoden zullen blijven bestaan.

Concernregeling

De vrije ruimte zal worden bepaald en kan worden gebruikt op concernniveau. Desgewenst kan de (nog onbenutte) vrije ruimte van de ene concernvennootschap worden overgeheveld naar een andere concernvennootschap. Daarmee kan de vrije ruimte optimaal worden benut. Voorwaarde voor overheveling van de vrije ruimte is dat er sprake moet zijn van vrijwel volledig eigendom van de moedermaatschappij in de (klein)dochtermaatschappij(en). Dit betekent dat de moedermaatschappij minimaal 95% van de aandelen (middelijk) in de (klein)dochtermaatschappij(en) moet houden.

Vrijstelling producten uit eigen bedrijf

Voor de bestaande vrijstelling voor producten uit eigen bedrijf (keuzeregime) zal een gerichte vrijstelling komen. Het voorstel bevat geen informatie over de voorwaarden.
Gelet op de veelal relatief lage loonsom en daarmee relatief kleine vrije ruimte in de detailhandel (veel werknemers die in deeltijd werkzaam zijn) zullen met name werkgevers in deze branche, waar personeelskortingen veelal voorkomen, deze vrijstelling waarderen.

Vervallen onderscheid tussen vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen

In de praktijk is gebleken dat veel werkgevers het fiscale onderscheid tussen ter beschikking stellen van een voorziening op de werkplek enerzijds en het vergoeden of verstrekken van een dergelijke voorziening anderzijds, niet goed kunnen plaatsen.

Voorbeeld

Werkgever A biedt haar werknemers een fitnessfaciliteit aan op kantoor. De fitnessorganisatie factureert de kosten rechtstreeks aan de werkgever. De deelnemende werknemer merkt hier dus niets van.
Werkgever B biedt haar werknemers dezelfde fitnessfaciliteit aan op kantoor. Alleen is het nu zo dat de deelnemende werknemers een factuur van de fitnessorganisatie krijgen en deze eerst zelf moeten betalen. Vervolgens declareert de werknemer de factuur bij de werkgever en de werkgever betaalt deze factuur aan de werknemer uit.
Materieel gezien zijn de twee genoemde situaties gelijk. Zowel werknemers van werkgever A als de werknemers van werkgever B hebben de mogelijkheid tot fitness en de kosten komen voor rekening van de werkgever.
Echter, onder de huidige werkkostenregeling wordt de fitnessfaciliteit bij werkgever A op nihil gewaardeerd omdat hier sprake is van een ter beschikkinggestelde voorziening op de werkplek. Bij werkgever B is er formeel sprake van het vergoeden van fitness op de werkplek. Dit valt niet onder de nihilwaardering. De vergoeding is belast loon en kan zonodig in de vrije ruimte worden ondergebracht.

De staatssecretaris komt in het voorstel hier nu aan tegemoet. Om de begrijpelijkheid te verbeteren zal er een nieuwe gerichte vrijstelling worden ingevoerd voor een aantal werkplekgerelateerde voorzieningen waarvoor nu een nihilwaardering geldt. Het maakt dan ook niet meer uit of deze voorzieningen worden vergoed, verstrekt of ter beschikking gesteld.

Hierbij wordt overigens expliciet gesproken over werkplekgerelateerde voorzieningen. Het onderscheid tussen vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen lijkt hiermee niet helemaal te verdwijnen. Een openbaarvervoerkaart of voordeelurenkaart lijkt immers geen voorziening die gerelateerd is aan de werkplek. Slechts het ter beschikking stellen van een dergelijke kaart zal ook onder de nieuwe situatie onbelast kunnen plaatsvinden (nihilwaardering). De werknemer die een openbaarvervoerkaart declareert bij zijn werkgever, zal dus ook in de nieuwe situatie een belaste vergoeding van zijn werkgever ontvangen.

Verlaging percentage vrije ruimte

Het moge duidelijk zijn dat enkele van de genoemde maatregelen zullen resulteren in meer gerichte vrijstellingen, minder beslag op de vrije ruimte en dus een verlaging van de heffingsgrondslag. Omdat Financiën de maatregelen budgetneutraal wil invoeren, zal het percentage voor de berekening van de vrije ruimte worden verlaagd van 1,5 naar 1,2.
Grosso modo zou de verlaging van het percentage als volgt kunnen worden becijferd:

  • vervallen onderscheid tussen vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen: 0,1% minder vrije ruimte nodig;
  • vrijstelling producten uit eigen bedrijf: 0,1% minder vrije ruimte nodig;
  • beperkte introductie van het noodzakelijkheidscriterium: 0,1% minder vrije ruimte nodig.

Uiteraard is dit een becijfering op macroniveau. Individuele werkgevers zullen in bepaalde gevallen hier anders tegenaan kijken.

Einde keuzeregime per 1-1-2015

Ondanks het feit dat de praktijk rekening zal moeten houden met enkele technische wijzigingen die in het voorstel zijn opgenomen (met name de introductie van het beperkt noodzakelijkheidscriterium en de concernregeling) met mogelijke implementatieproblemen van dien, wil de staatssecretaris er de vaart in houden. Verlenging van het keuzeregime zit er dan ook niet in. Hieraan ligt ook een budgettaire reden aan ten grondslag. Ieder jaar dat het keuzeregime nog bestaat, loopt Financiën een bedrag van € 300 miljoen mis.

Omzetbelasting

In het voorstel doet de staatssecretaris ook nog een handreiking naar werkgevers in de profit-sector. Deze werkgevers boeken hun kosten in beginsel zonder BTW in hun financiële administratie. Voor de loonheffingen geldt als uitgangspunt dat de waarde van een verstrekking aan een werknemer altijd moet worden gesteld op de waarde in het economische verkeer dan wel kostprijs, inclusief BTW.

Het probleem van het doorboeken exclusief BTW kan worden opgelost zonder enige vorm van wetswijziging. De staatssecretaris stelt namelijk voor dat bij het berekenen van het bedrag dat in de vrije ruimte moet worden ingeboekt, de werkgever met de inspecteur kan afspreken dat hij de gemiddelde BTW-druk over de verschillende voorzieningen uit de vrije ruimte in aanmerking neemt.

Dus ingeval een werkgever aan zijn werknemers zaken verstrekt die onder het verlaagde BTW-tarief vallen en zaken die onder het normale BTW-tarief vallen, kan voor de bepaling van het bedrag dat in de vrije ruimte wordt ondergebracht worden gewerkt met een BTW-mixpercentage. Hoe dit mixpercentage wordt vastgesteld laat de staatssecretaris graag over aan de praktijk.

Tot slot

Het lijkt er nu dan toch echt op dat de verplichte invoering van de werkkostenregeling aanstaande is. Hier is echter wel een voor fiscale begrippen langdurig proces aan voorafgegaan. Het begin lag bij staatssecretaris De Jager met de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 en staatssecretaris Wiebes mag het karwei afmaken. Dit lijkt er nu dan ook van te komen al kan het parlement nog roet in het eten gooien. Gelet op de inmiddels brede steun van werkgevend Nederland voor de regeling en de maatregelen zoals opgenomen in het laatste voorstel, lijkt de kans hierop niet zo groot. Dus: we gaan er voor!

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]

Zomerzotheid

De welverdiende vakantie staat voor de deur. Vandaar eens een wat vrijer onderwerp dan inhoudelijk over de controller.

Momenteel is er veel commotie over het economisch onderzoek van Piketty naar de rijkdom die door vererving wordt verkregen, dan wel welke door inspanning wordt verdiend. Ten aanzien van het laatste is niet zoveel bezwaar. Historisch gezien worden de rijken steeds rijker, zo is de boodschap. Op zich is dat eenvoudig te verklaren. Beleggen, wat rijken doen brengt nu eenmaal meer op dan sparen wat ‘de gewone man’ doet. Daardoor lopen die verschillen op lang termijn steeds meer uit elkaar.

Zomerzotheid - Dirk Swagerman

Figuur: Het gemiddelde rendement/groeicijfer in verschillende periodes sinds de Oudheid tot in de teokomst. Bron: Thomas Piketty. Beeld: Momkai

 

Er is natuurlijk kritiek op de beweringen van Piketty. Zo stelde de Britse Financial Times dat de statistische informatie niet klopt en dus onjuist is geïnterpreteerd, maar de boodschap is duidelijk.

 

Als maatstaf voor inkomensongelijkheid wordt de Gini-coëfficiënt gebruikt. Deze coëfficiënt beweegt zicht tussen o (perfecte gelijkheid) en 1 (perfecte ongelijkheid). In Nederland zou de coëfficiënt circa 0.29 in 2010 bedragen. Het gemiddelde van de OESO-landen is 0.32. Met de conclusie dat de ongelijkheid bij ons wel mee valt. Nu is de beer los: we lezen mooie verhalen in de Quote over de 500 rijkste van Nederland. Het recente onderzoek van de WRR, die richt zich niet alleen op de inkomensongelijkheid maar betrekt ook de vermogensverdeling er bij. De coëfficiënt wordt dan ongunstiger. Wat als bijvoorbeeld als er ook met de pensioenopbouw rekening wordt gehouden, zoals het CBS doet in haar onderzoek, dan gaat de coëfficiënt weer naar ‘meer gelijk’. Kortom het onderzoek van Piketty is nu de ‘lont in het kruitvat’ in de politieke discussie. Moet in Nederland nu tot hogere vermogensbelasting komen om de ongelijkheid in de vermogenssfeer te beperken, of het belastingstelsel aanpassen om het rondpompen van geld door enerzijds het heffen en anderzijds geven van toelagen te beperken. De cumulatie van vermogen komt vaak door vererving tot stand. Vandaar de roep op verhoging van de erfbelasting als middel tot verdere nivellering. Kortom allerlei discussies over de inrichting van ons toekomstig belastingstelsel. Links en rechts hebben nu eenmaal een andere kijk op de notie van rechtvaardigheid.

 

Met de statistiek in het achterhoofd blijkt dat het Koninklijk Huis dus steeds rijker wordt. De Grondwet heeft een aantal belastingvrijstellingen vastgelegd, waarbij zij vrijgesteld zijn van loon- en inkomstenbelasting. Verder hoeft over de uitkeringen van de leden van het Koninklijk Huis geen persoonlijke belastingen te worden betaald. Met andere woorden over de uitkeringen wordt geen loon- en inkomstenbelasting geheven. De grootse cumulatie van rijkdom wordt verkregen door wat de troonopvolger erft of krijgt van een lid van het Koninklijk Huis en vrij is van de rechten van successie, overgang en schenking.

 

Nu vindt een Kamermeerderheid dat leden van het Koninklijk Huis, zoals iedere burger gewoon belasting moeten gaan betalen. Wel met de aantekening dat ‘ze er niet op achteruit mogen gaan’. Dat zinnetje doet mij nu denken over de discussie over de bonussen bij bankiers. Die worden nu aan banden gelegd, omdat het opteren voor bonussen het zoeken naar risico impliceert wat een van de oorzaken van de economische crisis is. Bankiers vinden nu dat door verlaging van bonussen, die toch waren bedoeld als je extra (!) je best had gedaan, dit moet worden gecompenseerd als onderdeel van een hoger vast salaris. Het kan allemaal toch niet zotter!

D.M. Swagerman, Groningen, juni 2014

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]

Waarom is de vraag?

Artikel door: Toin Jansen, was als controller werkzaam bij Tennant en werkt daar nu als Service Director EMEA

Het is bekend en onomstotelijk bewezen dat wij, als we opgroeien, in dit proces van opgroeien een aantal nuttige kwaliteiten verliezen. Een van deze kwaliteiten die rond het vierde levensjaar geperfectioneerd is, en daarna alleen maar in kracht inboet, is het stellen van de eenwoordige vraag: `Waarom ?`.

Kijk, dat we onze creativiteit bijna volledig verliezen, onze tolerantie met het stijgen van onze leeftijd sterk zien inkrimpen, het aantal keren dat we per dag lachen drastisch zien afnemen……daar valt allemaal nog mee te leven. Je kunt hiermee als gemankeerde volwassene, een redelijk normaal, en soms zelfs succesvol leven leiden. Maar het wegvallen van ons vermogen tot verwondering, het in ons hoofd vervangen van vragen door antwoorden, dat is iets wat moeilijk te verkroppen is.

Voor een vierjarige is het geen enkel probleem om na alles wat je vertelt wordt een serie van ´waarom´ vragen te stellen. Een argeloze kleuter kan hiermee zelfs de best voorbereide volwassene flink in de problemen brengen. Want op een gegeven moment weet ook de alwetende ouder het niet meer. Maar als je iets te vaak ´waarom´ vragen stelt binnen een onderneming, word je al snel als ´lastig´, ´opstandig´, ´dwars´ of zelfs ´niet collegiaal´ weggezet. Terwijl er niets mis is met waarom vragen. Als iets in kern deugt zul je op waarom vragen ook een deugdelijk antwoord krijgen. Andersom kun je ook stellen dat als je na het stellen van enkele waarom vragen geen deugdelijk antwoord meer krijgt, je jezelf moet afvragen of het hele verhaal wel deugt.

In management team meetings is het no done, om teveel waarom te vragen. Hiermee wek je de indruk dat je het ´allemaal niet weet´. Dit terwijl je voor het handhaven van je positie binnen het team juist zoveel mogelijk gezag en kennis dient uit te stralen. En dit betekent niet dat je niet vraagt, maar dat je antwoorden geeft. Want jij hebt het allemaal al een keer meegemaakt. Of jij doorziet het geheel gelijk. Of jij weet precies wat er moet gebeuren. Ook in situaties waarin ervaringen uit het verleden, met name ervaringen uit een gebrekkig geheugen, absoluut geen garantie zijn voor goede resultaten in de toekomst.

Om deze reden roep ik u op om uw carriere en leven op het spel te zetten voor een goede zaak: het doordringen tot de kern van bedrijfsproblemen (en hun mogelijke echte oplossingen) door het veelvuldig, gericht stellen van de vraag: ´Waarom ?`. Van de Japanners mag je het vijf keer doen, om er zeker van te zijn dat je op de kern bent gestuit.

Wat mij verbaast is dat veel opleidingsinstituten zich wel storten op het terughalen van verloren kwaliteiten als creativiteit en ontspannenheid, maar dat er geen enkele cursus bestaat die je weer aanleert om onophoudelijk waarom vragen te stellen. Maar stel dat iemand zich op dit gat in de markt stort en jij jezelf opgeeft voor een dergelijke cursus, dan zul je waarschijnlijk het station baas moeten passeren, door een waarom vraag te beantwoorden. Mochten de duizend voor de hand liggende redenen om een cursus ´waarom vragen stellen´ je even ontschoten zijn, dan kun je altijd nog de tactiek uitproberen die je moeder vaak hanteerde als je haar teveel waarom vragen stelde: je antwoord gewoon ´Daarom !`´

 

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]

Controller als coach

Artikel door Dirk Swagerman | Groningen, Juni 2014

De controller (m/v) kan op diverse wijzen opereren. Meestal zien we de controller als de bewaker van de bedrijfseconomische integriteit. Dat wil zeggen dat hij of zij er op toeziet dat er besluiten worden genomen die gericht zijn op efficiency en effectiviteit van de bestede middelen. Aan deze hoedanigheid ontleent de controller ook een groot deel van zijn gezag. In het onderwijs en bij de diverse opleidingen staat voor de vorming van de controller dit aspect dan ook centraal. Doch er zijn meer rollen van de controller te onderkennen. De controller treedt ook op als change-manager. Dan is het de persoon, die als projectmanager veranderingen in de financiële functie probeert door te voeren. Het bekende SAP-implementatie proces is daar dan een goed voorbeeld van.

Een andere positie van de controller is die van coach. Bij uitstek is de controller competent in zijn vakgebied, vandaar dat hij of zij wordt geconsulteerd voor inhoudelijke vragen over de BIV-AO, journaalposten, opstellen van de financiële rapportage om maar eens wat onderwerpen te noemen. In die positie stelt de controller zijn technische competentie beschikbaar voor anderen in de organisatie. Het gaat dan om de ad-hoc vraagbaak rol.

Het is naast al die – adviserende – rollen van belang dat de controller zich ook ontwikkelt als coach. Deze rol heeft een aantal dimensies. Dit is dan niet zo zeer inhoudelijk gericht maar veel meer gericht op gedragsverandering. Als eerste gaat het erom jonge medewerkers, die een goede dosis theoretische kennis hebben, wegwijs te maken in de praktijk. Doorgaans is dit een onderdeel van het management development programma waar jonge, veelbelovende starters deel van uit kunnen maken om zodoende goed te leren functioneren in de betreffende organisatie. Het gaat er dan om te leren zien hoe organisaties in de praktijk functioneren, zoals het herkennen van macht en invloed. Daarnaast is de rol van coach er op gericht om binnen de financiële functie op lang termijn een blijvende verandering tot stand te brengen. Dit is dan wat anders als de eerder genoemde projectmanagersrol, die ad-hoc wordt vervuld. Nu gaat het om beïnvloeding, met soft skills en overtuigingskracht lang termijn doelen te realiseren.

Het blijkt al te vaak dat de controller niet voldoende is geëquipeerd om die rol van coach goed te vervullen. Dit komt mede omdat de controllersfunctie een inhoudelijk sterke functie is. Het gaat daarbij voor een belangrijk deel om het voorhanden hebben van specifieke inhoudelijke kennis. Nu wordt er een beroep gedaan op allerlei andere vaardigheden. Als het uiteindelijk zal gaan om aan te geven wat de blijvende impact van de controller zal zijn, dan is het voorhanden hebben van deze vaardigheden een absolute must.

De controller zou deze capaciteiten kunnen verkrijgen om bewust te zoeken naar opleidings- en vormingsmogelijkheden vroeg in zijn of haar carrière. Een andere mogelijkheid is dat de controller, wanneer hij of zij participeert in het management development programma, in een vroeg stadium ervaring opdoet in een operationele functie waar het gaat om de problemen op te lossen van alle dag. In die functie worden managementvaardigheden ontwikkeld om sturing te geven aan medewerkers om de organisatie-doelen te realiseren.

Met die ervaring heeft de controller voor zijn – latere – functioneren een daadwerkelijke verrijking in zijn functioneren opgedaan wat hem of haar inzicht geeft in waar het management mee bezig is en hoe deze dan de financiële discipline aanwendt in het management. Daarmee kan de controller ook medewerkers coachen om de financiële functie zodanig aan te wenden dat er een daadwerkelijke lange termijn bijdrage zal zijn aan de gestelde doelen.

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]

Peter Westdijk “Van boekhouding naar financial control”

Interview met Peter Westdijk, Interim Manager en Business Coach met uitgebreide ervaring als Controller, CFO en Directeur Bedrijfsvoering

Waar het voorheen de traditionele boekhouder was die opschreef wat er gebeurde en altijd achteraf rapportages verzorgde, zie je toch dat er meer en meer een verschuiving is naar management informatie

Bekijk het interview

[youtube url=”https://www.youtube.com/watch?v=PRF0cudEVoU” width=”560″ height=”315″]

 

Transcriptie van het interview

Wat je bij financial control ziet is een verschuiving. Waar het voorheen de traditionele boekhouder was die opschreef wat er gebeurde en altijd achteraf rapportages verzorgde, zie je toch dat er meer en meer een verschuiving is naar management informatie. Management informatie is dan niet opschrijven wat er is, maar aangeven: dit loopt nu uit de pas en er moet iets gedaan worden en zelfs nog beter: dit zou gedaan moeten worden. Die ontwikkeling is denk ik een verschuiving van boekhouding naar financial control. Daar heb je dan nog financial control en business control met soms wat taakverdelingen daarin, maar dat is de belangrijkste, dat je van opschrijven, registreren en verantwoorden naar beslissingsondersteunend gaat. Als je van nature bent: ik schrijf op wat er gebeurt en ik maak een hele grote Excel tot 2 decimalen achter de komma, waarin ik exact analyseer wat er allemaal gebeurd is, dat is leuk en dat kan best nuttig zijn voor een stukje verantwoordingsinformatie, maar dat is niet waar de cursus over gaat. De cursus gaat over het vakgebied zoals we dat nu zouden moeten bedrijven, in ieder geval ook naar de nabije toekomst toe zouden moeten doen en dat is veel meer onderdeel zijn van de business, de business in zijn besluitvorming ondersteunen en bewaken dat de afspraken ook worden nagekomen.

Wat we de cursisten leren is het breder denken, het veranderen, vergroten van kaders en het wegnemen van barrières door op een andere manier naar zaken te gaan kijken en ook met een veel bredere blik, zodat je veel meer waarde kunt toevoegen aan je onderneming, aan je organisatieonderdeel, aan je processen en aan de business en daar ligt uiteindelijk de winst van een goede financial controller en dus ook de waarde van deze training.

Financial control en business control zie ik op termijn in elkaar schuiven. Financial control is nu toch vaak in de praktijk nog steeds het afleggen van verantwoording, het zorgen voor BTW aangifte, voor een jaarrekening. Business control is heel erg gericht of zou dat in ieder geval moeten zijn, op beslissingsondersteuning. Dat is ook geen constante vraag naar werk, dus wat zie je: het management heeft een vraag en gaat de administratie op en zegt: ‘ik wil dit nu weten’. Dat betekent dat je als financial controller niet meer kunt zeggen: ‘ik ben boekhouder, dus ik wacht wel op donderdag, want dan is de business controller aanwezig’, het moet vandaag worden opgelost, dus die twee zullen uiteindelijk denk ik in elkaar gaan schuiven.

Ik heb wel eens gekscherend gezegd: eigenlijk zou je Excel moeten inruilen voor power point of word en op die manier richting een soort adviesfunctie gaan in plaats van alleen maar registreren. Natuurlijk blijft er rekenwerk in zitten, maar het gaat erom dat je de conclusies van dat rekenwerk over de bühne kunt brengen en bij het management kunt neerleggen: dit is er aan de hand en dit zijn de dingen die gedaan moeten worden.

Er zitten wat leuke cases in de training en die laten zien vanuit de fouten de 7 hoofdzonden van outsourcing en dat zijn altijd de mooiste verhalen.

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]

Financial control: meer dan boekhouding, breder dan nauwkeurig werken

Artikel door drs. Jan Willem van der Linden RA RC, hoofddocent van de opleiding Financial Controller

De eisen aan de financiële verantwoordingen nemen steeds verder toe als het gaat om kwaliteit, snelheid en frequentie. Dat betekent ook dat de medewerkers meer kennis en vaardigheden moeten hebben om de financiële functie invulling te geven. Deze kennis is meer dan die over boekhouding; de vaardigheden zijn ook breder dan “nauwkeurig werken”.

De financiële controller dient diepgaande kennis te hebben van inrichting van financiële en project administraties, management accounting, administratieve organisatie en interne controle, externe verslaggeving, belastingrecht en arbeidsrecht. Daarbij is het niet voldoende dat de financial controller kennis / opleiding heeft op dit gebied, maar dient hij / zij ook de nodige ervaring te hebben op de genoemde vakgebieden.

Wat betreft de vaardigheden van de financial controller: deze zijn aanzienlijk breder dan die van de “klassieke boekhouder”. Waarbij de vaardigheden van de boekhouder met name liggen op accuratesse en nauwgezetheid, liggen de vaardigheden van de controller met name op gebied van analytische vaardigheden, communicatieve vaardigheden en standvastigheid.

Wat betreft analytische vaardigheden gaat het om analyse van de cijfers die worden opgeleverd door de financiële administratie, maar ook analyse van externe cijfers. Verder is het van belang de rapportages die door de (assistent) financial controller worden opgesteld kritisch te analyseren, voordat deze worden verstrekt aan het management.

Communicatieve vaardigheden zijn zeer belangrijk voor het uitoefenen van een controllersfunctie. Het gaat namelijk niet alleen om het produceren van correcte cijfers, maar ook om een goede uitleg en / of presentatie daarvan aan het management.

Standvastigheid heeft te maken met de ethiek van het vak. Het komt voor dat het management om één of andere reden andere cijfers zou willen zien dan de correcte cijfers. In hoeverre daaraan tegemoet kan worden gekomen, moet per geval worden bezien. De controller dient wat dat betreft ook duidelijk de grenzen aan te geven. In het algemeen zal de financial controller niet manipuleren met cijfers.

Het is een goede zaak dat de financial controller zich door opleiding, training, ervaring en afstemming met vakgenoten “wapent” voor de uitoefening van zijn/haar functie waaraan steeds zwaardere eisen worden gesteld. De financial controller is wat dat betreft nooit uitgeleerd!

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]

Strategische vaardigheden van een Business Controller

Artikel door Dirk Swagerman | Groningen, maart 2014

Controllers moeten over competenties beschikken, dat is duidelijk. Als eerste gaat het om de technische competenties. Hij (meerderheid) of zij (minderheid) moet bij uitstek de deskundige zijn die weet hoe de financiële functie in elkaar steekt. Ingewikkelde journaalposten mogen dan geen onbekende zijn. Doorgaans is de technische competentie van de controller wel op orde. Er zijn momenteel legio kortdurende, vaktechnische opleidingen en de voortgezette academische en beroepsopleidingen zoals Hofam, OU, EMFC, die zorgen voor de technische competenties.

Handhaver van de financiële moraliteit

Verder is het een must dat de controller moet beschikken over de soft skills. De controller is enerzijds in een organisatie de business controller, vandaar de technische competenties, en anderzijds de handhaver van de financiële moraliteit. Voor die laatste hoedanigheid moet de controller in samenspel met andere functionarissen met argumenten omkleed steun zien te verwerven. Dat is niet zo eenvoudig. Het kan doorgaans over lastige onderwerpen gaan, zoals financiële ethiek en moraliteit. De controller zit in een hybride positie. De noodzakelijk aanwezige soft skills en de sociale vaardigheden geven de doorslag voor het succesvol functioneren van de controller.

Strategische vaardigheden een must?

Het moge duidelijk zijn dat de technische competenties en sociale vaardigheden een must zijn voor de controller. Daarnaast komt steeds meer de vraag op of de controller ook over strategische vaardigheden moet beschikken. Het gaat in dit verband niet over de ‘handigheidjes’ die nodig kunnen zijn in het sociaal proces, maar om inzicht in strategische vraagstukken. Dit vraagt dan om een nieuwe dimensie van de controller, namelijk het kunnen aanwenden van strategische vaardigheden.

Wat wordt hier nu onder verstaan? Het gaat erom dat de controller signaleert of de onderwerpen in zijn of haar contacten met de managers een strategische impact zullen hebben. Deze onderwerpen stijgen dus uit boven de operationele gang van zaken waar de controller dagelijks bij betrokken is. Hoe leert de controller nu om het gevoel te krijgen dat een onderwerp strategisch van aard is. In ieder geval betreft dit lang termijn activiteiten en activiteiten die betrekking hebben op het wezen van de organisatie. Daarnaast moet de controller in kunnen schatten of het betreffende onderwerp een strategische impact heeft. Dit zijn zaken die doorgaans niet op een (beroeps)- opleiding kunnen worden geleerd. Het gaat om ervaring in de praktijk opdoen en al lerend met onderwerpen van strategische impact om weten te gaan.

Meer toegevoegde waarde

De controller krijgt meer toegevoegde waarde in de functie als er ook aandacht zal zijn voor die strategische vraagstukken. In de traditionele rol van controller als business partner bleven deze onderwerpen doorgaans nog buiten beschouwing. Door deze er nu aan toe te voegen wordt het domein van de controller verbreed. Deze verbreding is reeds een lang gekoesterde wens van controllers om hun functioneren meer impact en zichtbaarheid te geven. Daarom moeten die strategische voelhoorns worden ontwikkeld. Dit kan geschieden om de jonge high potential controller te laten participeren in het management development programma. Door ervaring in de lijn en staf te verkrijgen; stap-voor-stap op weg naar de uiteindelijke top controllersfunctie. In dat programma leert de controller ook inzicht te krijgen in wat management behelst en komt dan weg van een staf-achtige gedrag. Uiteindelijk gaat het bij een business controller om management problemen van de schouders van het management af te halen. Hierin zit juist de toegevoegde waarde van de controller.

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]
Business-Controller.com website is van Euroforum BV. Privacy statement | Cookie statement | Copyright ©2024